donderdag 30 juni 2011auteur: Sieta van Keimpema

Week 26 - Landbouwraad EU Parlement en Den Haag

Week 26 - Landbouwraad EU Parlement en Den Haag

Op 28 juni heeft de landbouwraad van het EU parlement dan eindelijk besluiten genomen over het rapport van parlementslid Nicholson over het Melkpakket. Zelfs in het weekend voorafgaand, werd nog druk onderhandeld en overlegd.
Voor de EMB was ik maandag aanwezig in Brussel. Woensdag sprak ik samen met een collega-bestuurder, met de heren Laperre en Schotanus van het Ministerie van EL&I over de besluiten van de Landbouwraad en andere zaken betreffende de melkveehouderij.

Uit de genomen besluiten kun je concluderen dat het werk van de EMB niet voor niets is geweest. Vooral het aangenomen compromisvoorstel, waarin onder andere een marktmonitoringsagentschap wordt genoemd dat nog moet worden ingevuld, is een punt waar wij zwaar op hebben ingezet. Daarnaast zijn de meldingsplicht voor melkinkopers, waardoor zij de hoeveelheid en prijs van hun melkaankopen maandelijks door moeten geven, een stap vooruit. En ook de voorgestelde contractplicht biedt melkveehouders de gelegenheid om te laten onderhandelen over de melkprijs vooraf.

Over het algemeen echter vind ik de besluiten van het EU parlement vaag en vervullen ze niet de opdracht die de EU Commissie had gegeven aan de High Level Group of aan zichzelf voor het nieuwe zuivelbeleid. Namelijk dat de invloed en marktmacht voor melkveehouders groter moet worden om zich goed in de markt staande te kunnen houden tegenover de retail en de zuivelverwerkers. Het is jammer dat het de Landbouwraad aan lef heeft ontbroken om met amendementen te komen die wel een aanzienlijk verschil kunnen maken.

De mogelijkheid om als melkveehouders te bundelen tot 3,5% van het melkvolume internationaal in de EU, is onvoldoende. Dit kleine percentage wordt voor melkveehouders al gezien als een aanzienlijke hoeveelheid en een gevaar voor de vrije markt. Terwijl nog geen drie weken geleden, zuivelindustrieel Lactalis het Italiaanse Parmalat met toestemming van de Europese kartelwaakhond overnam en nu een veelvoud van dit Europese melkvolume bundelt en beheerst. Dus: een paar melkproducenten die bundelen is vrees alom, maar de fuserende zuivelindustrie die aantoonbaar macht uitoefent, nee dat houdt geen gevaar in.

In de besluiten van de Landbouwraad krijgen de coöperaties een uitzonderingspositie bij het maken van contracten, omdat de parlementariërs van mening zijn dat melkveehouders in een coöperatie invloed uit kunnen oefenen op het beleid en hun melkprijs. Zo zou het ook moeten zijn, maar de realiteit is anders. Stemrecht is er niet over inhoudelijk belangrijke zaken en thema’s, en ook de verdeling van de marges tussen coöperatie en producent/eigenaar van de coöperatie, is ver onder de maat. Het LEI rapport over de margeontwikkelingen in opdracht van de Rabobank is daar duidelijk genoeg over.

Deze problematiek was voor een groot deel onderwerp van mijn gesprek met de heren Laperre en Schotanus. Het kabinetsstandpunt is dat men in het geheel niet in wil grijpen in de structuur van de coöperaties. “Maar hoe gaat u de inkomens- en marktpositie van de Nederlandse melkveehouders dan verbeteren als er voor hen niets verandert aan het systeem en het beleid?” vroeg ik aan beide heren, “met een rendement wat al aantoonbaar 10 jaar rond nul procent scharrelt, moet er iets verbeteren aan het systeem, ook het LEI stelt dit in haar rapport”. Volgens dhr. Laperre was dat niet een taak van het ministerie. Ik heb ingebracht dat Nederland, door het ondertekenen van het Verdrag van Lissabon waarin een redelijke levensstandaard voor landbouwers expliciet wordt genoemd, wél tot ingrijpen verplicht is. Het inkomen van Europese landbouwers ligt al de helft onder dat van de gemiddelde Europeaan. Bovendien hebben we ons in de laatste tien jaar tot aan de nek in de schulden gestoken door het gebrek aan cashflow.

De melkveehouderij heeft grote problemen. De gemiddelde melkveehouder is 58 jaar en er is nauwelijks instroom van jonge ondernemers door het gebrek aan toekomstperspectief. Dat behoort het ministerie zich aan te trekken. Er zit structureel iets verkeerd in het systeem. “Hoe lang wil de Nederlandse overheid haar ogen nog sluiten voor deze realiteit? Tot het exportaandeel van de landbouw begint te dalen en het Nederland in z’n geheel echt geld gaat kosten?” vroeg ik.

We hebben het gesprek afgesloten met een aantal inhoudelijke afspraken. Voor september zal serieus naar de mogelijkheden van een marktmonitoringscommissie gekeken worden, waarbij voor de DDB ook een kostprijsberekening voor de productie van melk hoort. Daarmee kan transparantie worden verkregen in de totale keten. In september, na het reces, spreken we elkaar dan weer. Tevens zal ik aan hen het rapport van de Deutsche Kartelambt over de zuivelketen toesturen waarin een vernietigend oordeel staat over het functioneren van de huidige coöperaties (in onze volgende DDB-krant daarover meer).

Coöperaties, samenwerkingsverbanden van melkveehouders, zijn zeer belangrijk en hebben in de afgelopen 120 jaar met de financiële ondersteuning van hun leden, een prachtige zuivelverwerkende industrie neergezet waar we trots op mogen zijn. Maar de oude principes en uitgangspunten van de coöperatie bestaan niet meer. De winstgevendheid van ‘het concern’ is hoofddoel op zich geworden en de leden en hun belangen zijn verworden tot bijzaak. Zodat zij onvoldoende de vruchten plukken van het succes van ‘hun’ onderneming. Vrijwillig verandert er weinig tot niets. Daarvoor hebben we de Europese politiek nodig om weer invloed te krijgen in onze eigen investeringen. Hoe triest.

Sieta van Keimpema, voorzitter