donderdag 1 januari 1970auteur: Sieta van Keimpema

Week 17 - Over transparantie en creatief boekhouden

Met Euro Parlementariërs, politici, handelaren, lobbyisten en collega-melkveehouders praten we geregeld over de ingewikkelde structuren binnen zuivelcoöperaties. De positie van melkveehouders en de keuzes die er door coöperaties in de markt worden gemaakt, komen daarbij veelvuldig aan bod.
Voor (buitenlandse) melkveehouders en buitenstaanders is het een hele toer om de systematiek en de gemaakte keuzes te leren doorgronden of begrijpen.

Nu de meeste cijfers van de coöperatieve zuivelverwerkers over 2010 bekend zijn, spreekt menigeen die in de zuivelsector geïnteresseerd of werkzaam is, zijn verbazing uit over het feit dat een kleine coöperatie als Delta Milk (die eigenlijk pas net in de zuivelmarkt komt kijken), nu al een beter resultaat neerzet met Nederlandse melk, dan in der tijd Campina dat met Bleskensgraaf deed.
Hetzelfde geldt voor Arla die in Nijkerk met de voorheen Friesland Foods-fabriek, toch een behoorlijk rendement schijnt te halen. Wie wel eens in de supermarkt komt, valt het vast ook op dat het Arla aandeel in het zuivelschap fors groeit.

Terwijl de directie van FrieslandCampina zich al jarenlang beklaagt over het feit dat zij de ledenmelk niet tot waarde kunnen brengen in Europa, lukt dat andere zuivelverwerkers in dezelfde markt met onze fabrieken wel. Merkwaardig.

Dat een zuivelverwerker echter niet zomaar beoordeeld kan worden op de resultaten van één locatie, verklaarde een collega die ook gewerkt heeft in de zuivelverwerkende industrie, als volgt: “Winstcijfers en rendement zijn boekhoudkundige zaken. Cijfers en papier zijn gewillig en zelfs te manipuleren. Stel, je bent zuivelverwerker met meerdere productielocaties die onderling goederen en halffabricaten aan elkaar leveren. Wanneer je nu fabriek A een levering laat doen aan fabriek B, die je 'te goedkoop' of zelfs 'met verlies' verkoopt, zal dit van invloed zijn op de winstcijfers en het rendement van fabriek A (lager dan eigenlijk reëel is) en B (hoger dan het in werkelijkheid zou moeten zijn), maar niet op het resultaat van het totale concern. Nu zal je zeggen: nou wat maakt het uit, het totale concern maakt toch nog steeds dezelfde totale winst? Ja en nee. De zuivelverwerkers van tegenwoordig zijn vaak multinationals met fabrieken in verschillende landen die verschillende fiscale regimes hebben wat vanzelfsprekend grote invloed heeft op de totale concern winst. Concerns, die bestaan uit verschillende organisatievormen zoals coöperaties (leveranciers-boeren), BV’s en NV's (fabrieken en holdings) die weer te maken hebben met verschillende fiscale zaken, maar ook anders georganiseerd zijn wat betreft aansprakelijkheid en winstverdeling. Niet voor niets zitten de zogenaamde inkoop- en verkoop afdelingen – boekhoudkundig en juridisch zelfstandige organisaties – van dergelijke concerns vaak in een land als Zwitserland. Een mededeling van een zuivelverwerker over het rendement van 1 fabriek in het concern is dus eigenlijk niets meer dan een boekhoudkundige mededeling, die niets zegt over het reilen en zeilen of de efficiëntie van die fabriek”, sloot de collega de les boekhoudkunde af. Aha ...

Een aankomend econoom wist mij vervolgens nog te vertellen dat ik daarnaast de jaarverslagen van mijn coöperatie niet kan beoordelen als ik niet weet welke berekenmethode er is aangehouden door de accountant. Het is zelfs zo dat over iedere zin in een professioneel opgesteld jaarverslag, een vergadering heeft plaatsgevonden. Alle schriftelijke en mondelinge uitingen, zijn een doordachte en bewuste keuze, sloot hij zijn betoog af. Ach zo, ...

Mijn conclusie? We moeten ons als leden-melkveehouders er van bewust zijn dat we allang geen inzicht meer hebben in 'onze fabriek'. De jaarverslagen bevatten zo min mogelijk informatie, o.a. om de concurrentie op afstand te houden, aldus zuiveldirecties. Het staat de directie alleen maar te prijzen, als men probeert om zo min mogelijk belasting te betalen binnen de juridisch toegestane, fiscale mogelijkheden. Wat ik echter niet accepteer is dat ons, zoals in de laatste decennia, continue wordt voorgehouden dat ondanks alle reorganisaties, efficiëntieslagen, sluitingen, nieuwbouw, fusies en schaalvergroting, de kaasdivisie nog steeds verliesgevend is. Óf men geeft toe dat verlies op de kaasdivisie een boekhoudkundige keuze is, óf men komt met een sluitende verklaring waarom ondanks alle investeringen door de leden, het nog steeds niet is gelukt zonder verlies kaas te produceren. Want het is niet te verklaren waarom onze bestuurs- en directieleden blijven klagen en zeuren over de 'vermaledijde ledenmelk, die zo'n druk op het concern zou leggen', als de 'opvolgers' met hun jaarcijfers bewijzen dat er zeker een goed rendement is te behalen met 'onze fabrieken'. Want daaraan ligt het dus blijkbaar niet. Als men echter vol wil blijven houden, dat niet mismanagement de oorzaak is van de slechte kaasresultaten, dan verwacht ik de komende jaren aanzienlijk meer openheid naar de leden toe over de cijfers, de manier van berekenen en de financiële gang van zaken in het concern. Dan kunnen we als leden misschien zelf ontdekken waar men de plank misslaat met de Nederlandse ledenmelk.

Sieta van Keimpema, voorzitter