woensdag 16 mei 2012auteur: Sieta van Keimpema

Week 18 - Producentenorganisaties onder het vergrootglas

Week 18 - Producentenorganisaties onder het vergrootglas

De Europese Commissie doet serieus onderzoek naar het functioneren van Producenten Organisaties (PO’s) en coöperaties in de zuivelketen. Dit alles in het kader van de voorgenomen hervormingen van het EU zuivelbeleid.

Verschillende wetenschappers onderzoeken momenteel de mogelijk- en onmogelijkheden voor de reeds bestaande PO’s en wil weten welke hindernissen deze op hun weg hebben gevonden. Om aan dit onderzoek mee te werken, reisde ik vorige week voor de DDB naar Berlijn naar de Humboldt Universiteit (in een statig gebouw dat stamt van lang voor WOII) waar professor Markus Hanisch en zijn team, voor de Europese Commissie data en praktijkvoorbeelden over PO’s verzamelen. De DDB is niet de enige EMB organisatie die aanwezig is. Ook uit Duitsland en Italië zijn onze collega’s overgekomen. Onze Oostenrijkse en Franse collega’s die ook ervaringen hebben als PO, moeten jammer genoeg verstek laten gaan.

We worden zeer vriendelijk ontvangen en de professor legt niet alleen uit wat de bedoeling van het onderzoek is maar vertelt ook wat meer over zijn eigen achtergrond. Hij is wetenschapper op het gebied van de coöperatie. En lange tijd was voor hem de coöperatie ook de enige samenwerkingsvorm in de zuivelsector. Dat er echter ook sinds lange tijd producentenorganisaties actief zijn in verschillende EU landen, kwam voor hem als een verrassing.

Er zijn de laatste paar jaar ongeveer dertig nieuwe studies naar samenwerkingsvormen in de zuivelsector verricht waarvan een vijftal zich hebben gericht op PO’s. Dit betreffen echter allemaal literatuurstudies.
De Europese Commissie heeft het onderzoek naar onderhandelingsvormen in de zuivelsector opgedeeld in verschillende categorieën en de bijbehorende onderzoeksopdrachten aan verschillende Universiteiten uitbesteed. Het LEI (Wageningen Universiteit), neemt ook een deel van het onderzoek voor zijn rekening. Daarnaast wordt ook onderzoek verricht naar Amerikaanse samenwerkingsvormen zoals de Bargaining Associations.
Naast alle literatuurstudies is het ook van belang dat de ervaringen van betrokkenen in PO’s, worden meegenomen in het onderzoek. Omdat praktijk en theorie niet altijd gelijk op gaan.

Door middel van een groot aantal vragen over bijvoorbeeld de ontwikkeling van de DDB, de inhoud van de statuten, de positie van de leden qua zeggenschap en stemrecht, het democratisch gehalte binnen onze organisatie, de manier waarop we onze leden hebben geregistreerd, de doelstelling van onze organisatie en de problemen die we inmiddels zijn tegengekomen, worden we als het ware ‘gedwongen’ de visie van onze organisaties (de vragen gelden voor alle aanwezige organisaties) weer eens heel goed neer te zetten. En we merken dat er nog geen woord in onze visie en statuten veranderd hoeft te worden: ons ontstaansrecht is nog altijd even gerechtvaardigd en de verhoudingen in de zuivelketen nog steeds krom. Met als grootste verschil dat dit inmiddels door veel onderzoeken in opdracht van de Europese Commissie of Europese overheidsinstanties, wordt erkend. Waarvan het onderzoek waarvoor we in Berlijn zijn, één van de voorbeelden is dat er ook aan verandering en verbetering van de positie van melkproducenten wordt gewerkt. Dat stemt positief.

Wat minder positief stemt, zijn de praktijkvoorbeelden van de scheve verhoudingen in de zuivelsector. De reden waarom EMB-lid IG Milch bijvoorbeeld niet aanwezig kon zijn in Berlijn, is het feit dat een grote groep van hun leden ermee is geconfronteerd dat zij alleen een levercontract met melkverwerker Alpenmilch kunnen krijgen als ze hun Faironika’s van het erf verwijderen evenals de borden waarmee ze aangeven lid te zijn van IG Milch. Omdat deze groep melkproducenten nergens anders hun melk kunnen leveren momenteel, moeten ze ook genoegen nemen met een melkprijs van 28 cent. Het zijn voorbeelden als deze die de noodzaak tot heldere wetgeving over het voorkomen van machtsmisbruik en toezicht op machtsverhoudingen, meer dan duidelijk maken. Natuurlijk spreken we af dat er nog overleg volgt tussen professor Hanisch en onze Oostenrijkse collega’s over de problemen die zij tegenkomen.

Wij zijn blij dat we in dit onderzoek ook andere belangrijke praktijk informatie kunnen aandragen, zoals over de tekortkomingen van de mededingingswetgeving. Zodat in de toekomstige regelgeving omtrent de waarborging van rechten van producenten in coöperaties en producenten organisaties, rekening wordt gehouden met de praktijk.

We spreken aan het eind van het overleg af met het team van professor Hanisch dat we aanvullende data en onderzoeken door zullen sturen om hen nog meer inzicht te bieden in het functioneren van de zuivelketen en de gevolgen van het huidige beleid (o.a over de rendementen in de agrofoodketen van Rabobank/LEI en de berichtgeving van Dienst Regelingen over het geringe aantal agrarische bedrijfshoofden jonger dan veertig jaar).

Ik overhandig de professor ook alvast het onderzoek over de geschiedenis van de Nederlandse zuivelcoöperaties en de huidige positie van de leden in deze coöperaties, dat in opdracht van de EMB door professor Niek Koning werd samengesteld. We spreken af elkaar over een aantal weken weer te spreken over de voortgang van het onderzoek, voor ons een goede manier om het toekomstige zuivelbeleid positief te beïnvloeden.

Sieta van Keimpema, voorzitter