vrijdag 10 juni 2011auteur: Sieta van Keimpema
Week 23 - Overheid en landbouw in transitie
Week 23 - Overheid en landbouw in transitie
De Raden voor de leefomgeving en infrastructuur (RLI) presenteerden dinsdag 7 juni hun briefadvies ‘Het Europees landbouwbeleid als transitie-instrument voor de land- en tuinbouw’. Voor de DDB waren Hennie de Zwaan en ondergetekende daarbij uitgenodigd en aanwezig.
Het is zeker een ambitieus rapport te noemen. Waarbij ik echter wel een aantal kanttekeningen heb over het realistisch gehalte en de uitvoerbaarheid van dit briefadvies aan staatssecretaris Bleker. Dat er kanttekeningen zijn te stellen bij de “prachtige vergezichten en visies op de toekomst van het GLB die de Nederlandse overheid de laatste jaren op heeft laten stellen”, realiseren de leden van de RLI zichzelf ook. Zij stellen namelijk in dit rapport vast dat veel van de prachtige vergezichten nooit worden doorgevoerd.
Waar de RLI heel goed voor op moet passen, is dat ze zich niet gaan gedragen als een kind in een speelgoedwinkel die in de veronderstelling is dat hij mee naar huis mag nemen wat hij wil. De rekening van dit beleid moet immers wel betaald worden. En bij het betalen van de rekening geeft de Nederlandse overheid te vaak ‘niet thuis’. Neem alleen al de duurzaamheidsslag die de RLI wenselijk acht over zaken als dierenwelzijn, weidegang, een aantrekkelijk landschap of mooi duurzame stallen. Het gaat dan al snel over thema’s die op emotie zijn gebaseerd en die in de markt niet automatisch terugverdiend kunnen worden.
Ik vind dat de overheid wanneer zij maatschappelijke eisen oplegt bij wet, die niet terugverdiend kunnen worden in de markt, de kosten van dat opgelegde beleid moeten compenseren met een kostendekkende subsidie-/compensatieregeling/toeslag (hoe het beestje ook moet heten). Want het kan en mag niet zo zijn dat de kosten van dergelijke eisen en wensen puur en alleen afgewenteld worden op de schouders van de boeren.
Zo zien we de weidemelk momenteel uit de schappen verdwijnen. Aan wie ligt dat: aan een supermarktketen die bij de prijsonderhandelingen aanzienlijk minder verantwoordelijkheidsgevoel aan de dag legt dan hij in zijn reclame-uitingen veinst, of aan de Nederlandse burger die als consument zijn eigen eisen toch wat minder serieus neemt?
“Op termijn kan de Nederlandse land- en tuinbouw zonder inkomenstoeslagen”, aldus het briefadvies op pagina 1, zonder verdere verklaring van deze aanname. En verderop (pagina 8): “er zijn sectoren die zich zonder of slechts met beperkte steun uitstekend in de markt staande kunnen houden… (tuinbouw, varkens- en pluimveehouderijsector)”. Het spijt me voor de opstellers van het briefadvies, maar dan hebben zij hun huiswerk niet goed gedaan. Het rendement op eigen vermogen van de primaire producenten in de landbouwsectoren is zonder uitzondering dramatisch, blijkt uit het recente LEI-rapport in opdracht van de Rabobank. En ook uit de rapporten van de High Level Group on Milk, EU Rekenkamer of EESC blijkt dat producenten in de agrofoodsector het onderspit delven en er slecht voorstaan wat betreft invloed, macht en positie in de keten. De reactie van een schokschouderende Gerrit Meester op mijn kritiek? “U moet zélf uw invloed in de keten regelen daar gaat de overheid niets aan doen en dat producenten geen rendement op eigen vermogen halen, ja, ja, ja dat is nu eenmaal zo….”
Daar zakt je de spreekwoordelijke broek wel even van af. Het Verdrag van Lissabon, waarvan de inkt amper droog is, schrijft heel duidelijk voor dat de Europese en dus ook Nederlandse overheid hierin een verplichting heeft! Het GLB moet een goed, jaarlijks stijgend inkomen voor landbouwers garanderen evenals een rechtvaardige mogelijkheid tot mededinging. Dan kan en mag de overheid zich niet zo gemakkelijk van zulke zaken afmaken. Wanneer de overheid de landbouwsector in de toekomst zonder inkomenstoeslagen wil laten functioneren, dan zullen ze in hun beleid voorwaarden moeten scheppen die de producenten een gelijkwaardige positie in de markt geven zodat zij zonder toeslagen kúnnen functioneren.
Wat verder opvalt in het briefadvies? Dat men zijn eigen conclusies zo slecht met elkaar verbind: als je weet dat de Nederlandse landbouwsector werkgelegenheid biedt aan 685.000 Nederlanders, goed is voor 10% van het Bruto Nationaal Product met een toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie van 50 miljard euro en een exportwaarde van 61 miljard euro, hoe kan Antoon Vermeer in zijn openingswoord dan nog stellen dat de Nederlandse landbouw er voor moet zorgen dat zij niet een gedoogde sector blijft (!) maar een gewenste sector wordt? Wordt het dan ook niet eens tijd om de Nederlandse burger de gigantische toegevoegde waarde van onze sector duidelijk te maken? Zodat feiten en fictie definitief gescheiden worden?
Het mestbeleid is nog zo’n kwestie: “om het Kyotodoel te halen zullen er extra emissiebeperkingen nodig zijn”, stelt het briefadvies terwijl even verderop in de tekst de schaarste aan bijvoorbeeld fosfaat wordt aangehaald ( beide pagina 4). Je kan beide zaken ook combineren: investeer in het raffineren van mest (o.a fosfaat hieruit isoleren) zodat je een huidig nadeel om kan zetten in winst. Daar ligt trouwens ook een taak voor FrieslandCampina, want mest is ook een reststroom van de melkveehouderij…
Kees Wantenaar, co-referaat op de presentatie van het briefadvies deed nog een opmerkelijke uitspraak: “Onze doelstelling is niet het wegzetten van melk, maar er zoveel mogelijk toegevoegde waarde mee creëren”.
Zo, zo. Maar hoe strookt dat met de FrieslandCampina-visie van twee jaar geleden, dat de leden na 2015 ongelimiteerd melk kunnen aanvoeren…?
Sieta van Keimpema, voorzitter