maandag 21 februari 2011auteur: Sieta van Keimpema
Week 8 - Duurzaamheids discussie
Week 8 - Duurzaamheids discussie
Het nieuwe GLB concentreert zich op een paar pijlers: voedselzekerheid door voedselproductie op duurzame wijze voor een steeds grotere groep wereldburgers, en steun verlenen aan de bevolkingsgroep die de Europese burgers kwaliteitsvol, hoogwaardig en gediversifieerd voedsel biedt, geproduceerd op duurzame wijze. (com2010-672_nl)
Maar wat is de definitie van duurzame voedselproductie? Iedere EU-lidstaat rommelt daarmee maar wat aan door eigen zwaartepunten in deze discussie te kiezen. Een discussie die gedomineerd wordt door emotie. In Nederland lijkt duurzame voedselproductie te gaan over mest, weidegang en energiegebruik en –opwekking.
De hervormingen in het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) en het begrip duurzaamheid waren reden voor veel vragen op de DDB zuivelavonden. En ook FrieslandCampina buigt zich sinds kort over deze problematiek.
Weidegang en de afzet tegen megastallen is een puur op emotie gevoerde Nederlandse discussie. Want in de rest van de EU speelt deze discussie nagenoeg niet. Lijden koeien aantoonbaar wanneer zij niet meer in de weide lopen en in grote stallen worden gehouden? Er zijn geen onderzoeken naar gedaan of wetenschappelijke cijfers over bekend.
Koeien zijn kuddedieren. Sluit een megastal met voldoende lig gelegenheid voor een grote kudde, dan in principe niet juist aan bij de natuurlijke behoeftes van een koe? Of heeft een koe daarnaast ook weidegang nodig om zich goed te voelen? Hoe zit dat dan in de winter? Door gebrek aan wetenschappelijk bewijs komen we niet verder dan een welles-nietes-discussie.
Feit is dat de Nederlandse burger weidegang belangrijk vindt. Zelfs een vereiste in de discussie over duurzaamheid. Ons goede imago wordt er door bepaald. Maar wil men er ook voor betalen? Koeien komen steeds meer op stal omdat de blijvers hun bedrijven moeten uitbreiden om de kostprijs per kg melk zo laag mogelijk te houden. De melkprijs is te laag om het traditionele gezinsbedrijf van een inkomen te voorzien. De burger heeft eisen, maar wil als consument voor een dubbeltje op de eerste rang zitten. Daardoor is hij/zij medeverantwoordelijk als er minder koeien buiten lopen.
Mest is nog zo’n punt in de discussie over duurzaamheid. Mest is een hoogwaardig product wat vooral in Nederland in het verdomhoekje is geplaatst.
De Nederlandse overheid stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse melkveehouderij zelf een oplossing voor een groeiend mestprobleem moet zoeken, anders komen er dierrechten. En dus heeft FrieslandCampina in haar duurzaamheidspakket ook de mestproblematiek opgenomen.
De veehouderij heeft nu bijna 30 jaar een door de politiek bepaald mestbeleid. Er is voor miljoenen euro’s aan heffingen en boetes betaald. Die zijn volledig opgeslorpt door het ambtenarenapparaat. Het mestprobleem is echter nog groter dan toen we met het mestbeleid begonnen. De politiek én de landbouworganisaties hebben gefaald. We zijn nog niet eens in staat gebleken in de EU een gelijke uitstoot per dier vast te stellen. Zo mag je in Frankrijk zónder derogatie evenveel dieren per hectare houden dan wij mét derogatie!
De aanpak van de mestproblematiek heeft zich daarnaast in Nederland beperkt tot het opzetten van een gigantisch transportpark, met een forse CO2 uitstoot, die dagelijks water vervoeren. Ondertussen verzuipt de varkenssector financieel in haar eigen mest door hoge voerprijzen, lage vleesprijzen en hoge mestafzetkosten.
Er is nagenoeg niet geïnvesteerd in mestraffinaderij. In de gehele maatschappij waar alle andere reststromen worden gerecycled en tot waarde gebracht, heeft de Nederlandse politiek bij de mest alleen de centen van boetes en heffingen in de zak gestoken en nul inspanningen geleverd aangaande duurzaamheid. Men lijkt liever het probleem (en de geldstroom) in stand te houden. Voor FrieslandCampina ligt hier wellicht een taak. Door een deel van de winst te investeren in onderzoek naar en ontwikkeling van mestraffinaderij. Bij melk doet FrieslandCampina dat ook. En het is een versterking van de coöperatie en de bedrijfsvoering van de leden. Bij de leden zit geen geld meer om in deze vorm van duurzaamheid te investeren.
Wat we nodig hebben is een definitie van duurzaamheid en het vaststellen van de voorwaarden waaronder we die kunnen leveren. En dan komen we al snel terecht op economische duurzaamheid. Als melkveehouders de kosten van de duurzaamheidseisen vertaald zien in een kostendekkende melkprijs, is er veel mogelijk. Wanneer de beleidsmakers (én de zuivelbestuurders) daar de ogen voor gesloten houden, zagen ze zonder twijfel de pijlers onder het GLB vandaan.
Sieta van Keimpema, voorzitter